Ik weet nog dat ik, in de eerste maanden na de geboorte van beide kinderen, waarin alles je overkomt (ook de dingen waarvan het de bedoeling was dat ze jou níet zouden overkomen), alles ging noteren. Zo noteerde ik na de geboorte van mijn oudste dochter niet weken- maar máándenlang hoeveel en hoe laat ze dronk, en wanneer ze sliep. Aan het einde van de dag rekende ik het uit: sliep ze wel genoeg? Dronk ze wel voldoende? 

Hielp dit manisch-obsessieve gedrag ook maar iets? Natuurlijk niet, ze was ‘gewoon’ een baby. Ik wilde de ‘formule’ ontdekken: dé formule voor het unieke persoontje dat ik net op de wereld had gezet, die de dingen op haar eigen manier deed, in een unieke mix van lichamelijke en mentale processen. En die unieke mix stond dan weer nét niet in de tientallen zelfhulpboeken voor kersverse moeders die ik destijds verslónd. 
 
Je zou denken dat je er bij de tweede dan wat relaxter instaat. Nee hoor! Ook bij de geboorte van mijn jongste (dat natuurlijk op zichzelf al traumatisch was: eerst door de vroeggeboorte en later door de diagnose PVL), kwamen er al snel weer schriftjes met schema’s. Ik schreef haar gewicht op, voeding, slaapjes en medicatie (van haar en mezelf). Totaal onnodig als je je bedenkt dat we in het ziekenhuis verbleven, omgeven door mensen wiens werk het was om al die dingen bij te houden. 
 
Nu blijkt dat een ezel zich niet twee, maar drie keer aan dezelfde steen stoot. Want met pup Charlie in huis begon ik weer: noteren hoe laat ze wakker was, at, plaste en poepte. Pogingen om de formule te ontdekken. 
 
Die formule is er niet. Het enige wat we kunnen doen is ons aanpassen. Aanpassen aan dat unieke wezentje, dat baby’tje van 9 weken met een kwispelstaart, dat door ons huis rent, in enkels hapt, ’s nachts nog twee en soms drie keer naar buiten moet, haar nest mist, op de witte gordijnen heeft gepoept en het liefst op schoot in slaap valt.